Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij [38]Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit [39]Zijn land uitgegaan. 38. Hebreeuws, den naam mijner heiligheid; en zo in het volgende. De reden is omdat de Israelieten zelf de oorzaak waren dat God hen uit zijn land verstoten had; hetwelk de vijanden duidden tot Gods oneer, alsof Hij niet machtig genoeg ware geweest om zijn land en volk te bewaren, of niet getrouw in zijne beloften. Daarbij kwam dit, dat zij overal, waar zij kwamen, alzo zich gedroegen, dat God van hen niet dan oneer behaalde; waardoor Hij veroorzaakt werd dit alles om zijns naams wil te redden, waarvan in het volgende. 39. Gelijk boven vs.5. Anders: zij zijn de een voor de ander na uit hun land uitgegaan; dat is, hebben het moeten ruimen elkeen voor zich, eerst Israel, daarna Juda; het is wat vreemds met dit volk en land.